Stopverf
“Gebruik dan eindelijk eens die anti allergie spray die ik al een half jaar geleden voor je gekocht heb, als je weer zo vol zit”
Al maanden heb ik last van een soort verkoudheid die maar niet overgaat. Verstopte neus, piep en vocht achter de oren, niezen, veel niezen... heel veel niezen. Fijn hoor zo’n privé huisarts in huis, die voor ieder kwaaltje onmiddellijk een remedie heeft. Als ik op een nacht wakker schrik in een levensbedreigende en accuut stotterde roggelstuip dan nog zal ze er een middeltje dan wel opbeurende tip voor hebben. Ik heb een aangeboren bloedhekel aan zalfjes, pilletjes en spraytjes die zogenaamd kwaaltjes en aandoeningen verlichten. Het is allemaal niet waar, gelogen en bedrog. Kruitvatfilosofie, dat is het. Die wc-rollen amateurapotheek is de enige die er beter van wordt. In financiële zin dan. Maar goed, onze kinderen zijn ontiegelijk vaak met al die vage smeerseltjes behandeld en ze leven nog, alle drie.
“En je moet stomen”.
Van stomen is nog nooit iemand beter geworden. Je zit daar maar met een handdoek over je hoofd boven een armoedig bakje kokend water. Veel te heet. Niet uit te houden en maar proberen de kokende stoom in te ademen. En er gebeurt niks. Nooit niet, never, nada.
“Maar dat moet je op de lange termijn zien, vaak doen en uiteindelijk werkt het, doe nou maar... lieverd”.
Op de lange termijn, ja me hoela. Dat wil je niet. Je doet een actie en je wilt gelijk effect. Net zoals je neusspray spuit en gelijk het groene snot uit je hoofd je slokdarm in stroomt en je opeens weer vrij kan ademen. Of wanneer je een hijs van een joint neemt je gelijk een niveau hoger zit. Zoiets. Maar niet met je duffe kop boven een bak waterdamp hangen en misschien… ik zeg ‘misschien’ volgende week iets gaat voelen.
“Je kan het toch proberen?”.
Het is nog vroeg, net uit m’n nest gerold, slecht geslapen en nu al een kop als een linksdraaiende kokosnoot, terwijl het geeneens een kater kan zijn. Ja, nou, oke dan. Ik pak het spraytje aan, check het etiket, (het zou zomaar iets dodelijks kunnen bevatten, een middel om muizen te verjagen… je weet het niet) en spuit met enigszins geïrriteerde accuraatheid in ieder neusgat twee ferme wolken anti allergievocht rechtstreeks in mijn brains.
Stopverf! Dat is het eerste wat met helblauwe ronddraaiende zwaailichten in mij opkomt. Dit spul ruikt verdomd sterk naar stopverf. Echt, of ik met m’n neus in een verse bol stopverf wordt gedrukt.
Als klein ventje stond ik naast mijn vader in het verfhok te kijken hoe hij stopverf maakte. In feite was dat, begreep ik pas veel later, niet anders dan hoe je zelf pasta maakt. Een bergje krijt, kuiltje in het midden maken, daar wat lijnolie in gieten en dan langzaam met je vingers vanuit het midden draaien, beetjes lijnolie toevoegen, tot er een homogene massa is ontstaan die je kunt kneden. Stopverf dus. In het geval van bloem en water (en eigeel natuurlijk maar ik ben hier geen kookboek aan het schrijven) wordt dat pasta.
Wonderlijk hoe een geur verschillende poorten in het geheugen open zet en daar dan een scala van beelden én geuren bij laat zien en ervaren. De lijnolieton met zijn steeds dikker wordende deksel van het al tientallen jaren kneden van stopverf. Mijn vader in z’n witte overall met een legerriem, nog uit zijn Indonesië dienstplichttijd, om z’n middel, een Roxy sigaret in zijn mondhoek, de geur van die sigarettenrook vermengt met de geuren van peut (terpentine), verf en lijnolie.
Stopverf gebruikte je o.a. om ruitjes mee te zetten. Als huisschilder was het niet alleen de bedoeling dat je kon schilderen maar ook had je de nobele taak allerhande gesneuveld glaswerk te vervangen. Na zo’n alarm melding, “Kemp, de ruit van de stal is eruit geslagen, je moet ‘m nú komen maken!" (boeren konden behoorlijk dwingend zijn, vroeger) ging je eerst de ruit opmeten. Weer terug in de werkplaats sneed je het glas op maat en bond dat op een soort draagbaar glasrekje. Onder dat rekje bevestigd zat een soort kistje waar een hamer, een hakmes en een stopmes in zaten, samen met een blikje welpasta en een bol stopverf. Verse stopverf. Want die was het lekkerst te verwerken, soepel, en kneedbaar. En er zat een blikje, vaak waren dat snoep of sigarenblikjes (want weggooien was toen ook al zonde), met driehoekige platte krammetjes.
De lange leren jas aan, het glasrek als een rugzak op de rug gebonden, de brommer werd aangetrapt. En ik mocht mee. Achterop met m’n benen in de fietstassen, mijn armen om z’n middel met mijn hoofd tegen dat glasrek. Op naar de boerderij.
Zie je het voor je, kleuter achterop een brommer, glasplaat met een touwtje vastgebonden op pa zijn rug, natuurlijk zonder helmen.
Enfin, de oude stopverf moest eerst uit de sponning gehakt, dat was het nadeel van die ouderwetse stopverf, na een aantal jaren werd het zo hard als steen. Vervelend werkje. Het houtwerk schoon krabben, met plamuurmessen welpasta (kit) in de sponning aanbrengen, het verse ruitje erin drukken en dan vastgezetten met die driehoekige nageltjes. Hamertje tik langs het glas. Een precisieklusje. Daaroverheen, aan de randen van het glas in de sponning kwam dan de eerst even handwarm geknede stopverf. Dat was een techniek apart. Met het stopmes mooi recht afstrijken, het ruitje was ‘gezet’.
Deze herinneringen allemaal, als bij toverslag na een vroeg ochtendlijke snuif Prevalin Direct Plus. Wil je weten hoe stopverf ruikt? Neem dan zo’n snuif (en je bent gelijk van alle allergieën af, want, toegegeven, het werkt)!